Voor de meeste Nederlanders betekende de olympische zomer van 1928 een opwindende kennismaking met de moderne wereld. Ze proefden voor het eerst Coca-Cola, zagen voor het eerst een neger, aten exotisch voedsel zoals Italiaans ijs en Belgische frites! Op 28 juli liep de hele wereld door de poort van het gloednieuwe Olympisch Stadion. Op de tribunes zag sportjournalist Leo Lauer ‘mensch-gewriemel’. Op het veld zag hij ‘Egyptenaren met hun fez. Zoo van sigarettendoosjes afgeloopen’, ‘Schotten met de doezelzakken onder den arm’, ‘Iersche dwergjes’, ‘eenige chocolademannen’.
Voor de meesten een enthousiaste ontmoeting met de rest van de wereld. Maar er was ook weerstand. Voor het eerst deden vrouwen mee aan de atletiek- en turnwedstrijden. Een doorn in het oog van de protestanten. ‘De vrouw, door de sportmanie aangegrepen, verliest haar gevoel voor kieschheid. Dat wat haar siert, dreigt te verdwijnen,’ vond de Anti-Revolutionaire Partij.
En de olympische wielrenners konden niet zo maar de weg op. Officieel moest elke fiets een belastingplaatje hebben (!) en wedstrijden op de weg waren toen nog verboden. Levensgevaarlijk. Bovendien waren er nogal wat burgemeesters tegen de blote benen van de renners. ‘Naaktfietsen’ heette dat. Het kwam voor dat veldwachters hun sabel tussen de spaken staken om de renners aan te houden.
De veldwachter, handhaver van de openbare orde. Was het hebben van gezag en respect ook toen al geen eenvoudige zaak, in de zomer van 1928 is het allemaal goed gekomen. Maar hoe ging dat in Cuijk, hoe werden de burgers hier in het gareel gehouden?
Moderne Tijd – De Veldwachter